Klassieke talen, het schrift van de oude Grieken; het klinkt als een klare zaak. Wat valt daar nu nog voor nieuws over te ontdekken? Veel, zo blijkt uit recent onderzoek. Voor de Week van de Klassieken vertellen Willemijn Waal en Luuk Huitink hier meer over.
Oudgrieks, we noemen het ook wel een dode taal omdat we het niet meer spreken. De bronnen zijn al eeuwenoud: grafschriften, mythologische teksten, toneelstukken, geschiedschrijving en ga zo maar door. “Het totaal van deze Oudgriekse bronnen, het corpus, verandert niet zoveel meer. Archeologen vinden nog wel eens wat, maar dat heeft niet veel invloed op de grammatica”, aldus Luuk Huitink (Universiteit van Amsterdam). De classicus is één van de auteurs van een nieuwe versie van de Oudgriekse grammatica. Die was al ruim honderd jaar niet gewijzigd.
Verandert de grammatica van een dode taal dan? “Jazeker!”, vertelt Huitink enthousiast. “Dat ligt aan de interpretatie. De belangrijkste en meest bepalende taalkundige van de laatste zeventig jaar, de Amerikaan Noam Chomsky, is ervan overtuigd dat taal niet over communicatie gaat, maar over grammatica. Tegenwoordig is niet iedereen het daar meer mee eens en wij ook niet. De context waarin we communiceren is namelijk bepalend voor grammatica. Ik praat toch ook anders tegen jou dan wanneer ik een lezing geef over dit onderwerp? In het nieuwe grammaticaboek geven we die context.”
Kleine woordjes
Het Oudgrieks is als gezegd een dode taal, dus er is geen spreektaal voorhanden. Hoe kun je dan onderscheid maken in de situatie waarin de spreker zich bevindt? Huitink: “We hebben natuurlijk wel veel verschillende soorten teksten, die in verschillende contexten hebben gefunctioneerd: een tragedie gebruikt andere taal dan een redevoering voor een rechtbank. Op een meer gedetailleerd niveau hebben we partikels, kleine woordjes van twee of drie letters die iets benadrukken. Tot nu toe kenden we de precieze functie ervan niet, maar we hebben ontdekt dat ze meer kunnen vertellen over de houding van een spreker. Ze staan bijvoorbeeld voor uitdrukkingen als ‘nou jaaaa!’ of ‘echt wel!’ Hieraan zie je of de spreker een bewering leuk vindt of er het zijne van denkt.”
Door deze kennis verandert de inhoud van bekende klassieke teksten niet enorm, maar het laat wel zien wat de toon is van de mensen die aan het woord zijn. Hoe beleefd personages zijn tegen elkaar, zegt bijvoorbeeld iets over hun karakter. “Neem Socrates, die is beroemd om zijn ironie. Maar mede door ons onderzoek zijn we erachter gekomen dat hij ook zeer onbeleefd uit de hoek kon komen. Als hij bijvoorbeeld zijn gesprekspartners voortdurend met ‘mijn beste man’ aanspreekt, is dat niet zonder meer beleefd bedoeld: taalkundig onderzoek binnen en buiten de klassieken laat zien dat een dominante spreker zulke aanspreekvormen vaak gebruikt om zijn gesprekspartner in een hoek te zetten.”
Ook de bedoelingen van de schrijver staan in een ander licht met de vernieuwde grammaticaregels. Zo stipte Homerus belangrijke hoogtepunten in zijn tekst aan, door zinnen te beginnen met het partikel ‘ara’. “Hiermee bouwt Homerus spanning op, waarschuwt hij de lezer of toehoorder dat er een belangrijk moment aankomt”, legt Huitink uit. Opletten geblazen dus!
Bommetje
Niet alleen de interpretatie van de eeuwenoude grammatica is aan verandering onderhevig, ook de leeftijd van het Oudgriekse alfabet. Willemijn Waal (Universiteit Leiden) heeft onderzoek gedaan naar de oudste inscripties en beargumenteert dat het Oudgriekse schrift een stuk ouder is dan we denken: “In 1933 is voorgesteld dat het Griekse alfabet net zo oud is als de oudste inscripties die we hebben gevonden, die dateren uit de achtste eeuw voor Christus. Dit idee is algemeen geaccepteerd, maar het is alleen niet logisch.”
Hiermee gooit Waal een bommetje in de wereld van de klassieken. Het oudst bekende literaire werk, de heldendichten van Homerus, zou volgens Waal ook veel eerder op schrift kunnen zijn gezet dan in de achtste eeuw voor Christus. En daarmee niet eeuwenlang mondeling zijn overgeleverd, zoals nu algemeen aanvaard is. Wat is hier aan de hand?
Orale traditie
Volgens Waal zitten er een aantal elementen in Homerus’ werk die erop wijzen dat de tekst al in de Late Bronstijd (1600-1200 v Chr.) is ontstaan, zoals de beschrijvingen van wapenuitrustingen: “Homerus heeft het alleen over bronzen wapens, terwijl rond 800 v. Chr. de wapens van ijzer waren. En hij beschrijft hoe een soldaat over zijn manshoge schild struikelt, terwijl de schilden rond 800 v. Chr. veel kleiner waren geworden.” Wetenschappers zijn het erover eens dat Homerus’ epische gedichten veel ouder zijn dan de tijd waarin Homerus zou hebben geleefd – de 8e eeuw v. Chr.– maar ze gaan er meestal vanuit dat ze mondeling overgeleverd zijn.
“Ik heb sterk mijn twijfels over een eeuwenlange volledige mondelinge overlevering”, zegt Waal stellig. “Neem bijvoorbeeld de lijst van schepen in boek twee: een scheepscatalogus van meer dan 250 versregels die een opsomming bevat van alle schepen die vanuit Griekenland naar Troje gingen om de geschaakte Helena te gaan halen, en de plaatsen waaruit ze vertrokken. Los van het feit dat hierin plaatsen worden genoemd die in de Late Bronstijd belangrijk waren, maar die rond 800 veelal waren verdwenen of minder relevant waren geworden, vormen zulke lange lijsten op zich een onwaarschijnlijk onderdeel van een puur orale traditie.”
Volgens sommige antropologen zijn zulke elementen eerder kenmerkend voor een schriftelijke compositie, evenals de opbouw van Homerus’ werk, volgens Waal. “Het heldenepos bestaat uit 24 boeken, en is een vrij strak ingedeeld verhaal. Strikt orale overleveringen zijn over het algemeen vrijer, losser en kennen doorgaans niet zo’n vaste structuur.” Dat de verhalen werden opgeschreven wil overigens natuurlijk niet zeggen dat ze daarnaast niet ook oraal konden worden voorgedragen.
Geen bakermat
Niet alleen het oudste Griekse literaire werk zou een herdatering kunnen gebruiken, ook de leeftijd van het Oudgriekse schrift zelf. “We moeten af van het achterhaalde idee dat alleen het Griekse alfabet aan de wieg van ons eigen alfabet staat en zelfs van onze beschaving, en dat de Grieken de drijvende kracht waren achter de verspreiding ervan. Griekenland was slechts één van de landen in de regio die gebruik maakten van een alfabetisch schrift, en er is geen reden om aan te nemen dat de Grieken een centrale rol speelden in de ontwikkeling van het alfabet”, aldus Waal.
De omliggende landen, zoals Egypte en Mesopotamië, kenden al schrift sinds het vierde millennium voor Christus. In Griekenland is uit de Late Bronstijd de voorloper van het Grieks bewaard gebleven op kleitabletten, de laatste dateren rond 1200 v. Chr. “De theorie is dat hier een donkere periode van vierhonderd jaar op volgde, waarin niets gebeurde. Geen handel, geen schrift, totdat er rond 800 ineens een explosie van inscripties plaatsvond. Het klopt dat het Griekse alfabet op dat moment overal opduikt en in allerlei vormen, zoals graffiti, grafteksten en namen op aardewerk, maar ik geloof niet in een zogenaamde ‘alphabetic Big Bang’-theorie.”
Lijstjes
Door opgravingen van de laatste dertig jaar weten we dat er handelscontacten bleven bestaan tussen Griekenland en de omringende landen, waar ook schrift in gebruik was. Het is volgens Waal logischer dat de opkomst van het Oudgriekse alfabet geleidelijk ging en dat de Grieken in eerste instantie op vergankelijk materiaal gingen schrijven, zoals papyrus, dat niet bewaard is gebleven.
“Mensen gebruiken schrift meestal voor het eerst voor praktische doeleinden, zoals handel en administratie. We houden nu eenmaal van lijstjes maken. De oudste inscripties in het Oudgrieks zijn echter speelse privé-uitingen, zoals pornografische graffiti op rotsen en kleine gedichtjes op aardewerk. Dit is een onwaarschijnlijk eerste gebruik van schrift. Daarnaast zou het wel heel toevallig zijn dat de oudst gevonden inscripties ook precies de oudst geschreven inscripties zijn. Het is aannemelijker om aan te nemen dat er al eerder werd geschreven dan het oudste bewijs dat we daarvoor hebben.”
Waals theorie leek vooral dat, een theorie, omdat er geen tastbaar bewijs was van Oudgrieks dat ouder was. Tot afgelopen mei: nieuwe koolstofdateringen uit Noord-Griekenland wijzen erop dat de oudste inscripties 100 tot 150 jaar ouder zijn dan we tot dusver dachten, en dus al in de negende of zelfs de tiende eeuw voor Christus te zijn gemaakt. Zou Homerus’ werk dan toch ook eerder zijn geschreven? De toekomst zal het leren.