Zei je ‘allochtoon’? Je bedoelt toch zeker ‘iemand met een migratieachtergrond’. ‘Blank’ verdient ook geen schoonheidsprijs, we zeggen tegenwoordig liever ‘wit’. En het n-woord kun je beter helemaal niet meer in de mond nemen. ‘Homofiel’ of ‘slaaf’? Kom op, die mensen zijn méér dan dat: een ‘homoseksueel persoon’ of ‘slaafgemaakte’ dus. En vergeet bij die non-binaire persoon niet om naar de pronouns te vragen, voordat je naar hem/haar/hen verwijst met de verkeerde persoonlijk voornaamwoorden. Praten over actuele maatschappelijke onderwerpen lijkt soms wel een mijnenveld. Voor je het weet, word je op je vingers getikt.
Mag je dan steeds minder zeggen? En zijn al die nieuwe woorden nou echt nodig? Vivien Waszink werkt als taalkundige en lexicoloog bij het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT) onder andere mee aan woordenboeken, zoals het Woordenboek van Nieuwe Woorden. Onlangs verscheen haar nieuwe boek ‘Dat mag je óók al niet meer zeggen’ over deze gevoeligheden en hoe we daarmee omgaan.
Hoe komt het dat veel mensen zo gepikeerd reageren op dit soort taalverandering?
“Mensen vinden over het algemeen alles wat nieuw is eng en onnodig, dus ook op het gebied van taal. Daarnaast voelen ze zich al snel betutteld. Als ze erop worden gewezen dat ze iets ook op een andere manier kunnen zeggen, betrekken ze dat al snel op zichzelf: ‘Ik heb er geen problemen mee, ik zeg het al dertig jaar zo, dus dat bepaal ik zelf wel.’ Ze bekijken het alleen vanuit hun eigen perspectief en dat maakt het lastig om te veranderen. Daarnaast presenteren de mensen aan de progressieve kant de nieuwe woorden ook wel met wat activisme, waardoor anderen zich al snel aangevallen voelen.”
Hebben die mensen een punt, mag je tegenwoordig ook echt minder zeggen?
Het meeste mag je nog gewoon zeggen, je krijgt echt geen bekeuring van een soort taalpolitie, zoals sommigen lijken te denken. Alleen het n-woord, dat is natuurlijk niet verboden, maar dat is wel in korte tijd heel beladen geraakt. Daarvan weten de meeste mensen ook wel dat ze het beter niet gebruiken. Maar in de meeste gevallen moet je het eerder zien als ‘dat mag ik óók zeggen’, vandaar ook de doorstreping in de boektitel.”
“Met sommige woorden bekijk je iets heel erg vanuit je eigen perspectief, maar je kunt ook kijken hoe je het op zo’n manier kunt zeggen dat ook anderen zich aangesproken voelen. Kijk naar genderneutrale voornaamwoorden. Iedereen mag nog altijd ‘hij’ en ‘zij’ gebruiken, maar als het van toepassing is, kun je ook andere pronouns gebruiken, zoals bij de non-binaire Raven van Dorst die met ‘hen’ en ‘die’ wil worden aangesproken. Daar wordt vaak heel fel op gereageerd, maar die nieuwe woorden zorgen er niet voor dat andere woorden verdwijnen.”
In je boek heb je het erover dat de taal momenteel ‘in transitie’ is. Wat bedoel je daarmee?
“We leven in een tijd waarin er veel wordt gekeken naar hoe inclusief taal is. We zoeken naar andere woorden die we kunnen gebruiken naast de woorden die we al hebben. Dat zorgt er ook voor dat je verschillen juist heel nadrukkelijk gaat benoemen. Ik denk dat als we wat meer aan diversiteit gewend zijn, dat het minder belangrijk is om die verschillen steeds te benadrukken. Als mensen niet meer opkijken van iemand die transgender is, hoeft diegene niet meer steeds ‘een transgender acteur’ te worden genoemd. Dat is denk ik de toekomst, maar taalverandering gaat heel langzaam.”
Welke rol speelt taalgebruik in de media hierin?
“Die rol is heel indirect, maar wel belangrijk. Veel media zeggen en schrijven inmiddels ‘mensen met een migratie-achtergrond’, toch zal het merendeel van de bevolking nog steeds ‘allochtoon’ blijven gebruiken. Mensen nemen zo’n woord niet ineens over omdat de media het gebruiken. Maar als je die nieuwe woorden vaak genoeg ziet, raak je er wel steeds meer aan gewend. Veel minder mensen dan vroeger gebruiken bijvoorbeeld nog het woord ‘buitenlander’.”
“NOS kondigde in 2018 aan geen ‘blank’ meer te gebruiken, maar ‘wit’. Daar kwamen veel felle reacties op, maar als je dat stelselmatig blijft doen, raken mensen daar wel aan gewend. Maar dat is echt lange termijn, mensen volgen niet direct.”
‘Allochtoon’, ‘iemand met een migratieachtergrond’, zolang het onderwerp beladen is, wordt een nieuw woord toch ook vanzelf op den duur beladen? Dan blijf je aan de gang.
“Bij bepaalde woorden is dat inderdaad zeker zo, bijvoorbeeld bij de hele reeks ‘gastarbeider’, ‘immigrant’, ‘buitenlander’, ‘allochtoon’, enzovoort. Door de jaren heen zoeken we steeds weer een andere term om ‘die ander’ mee te benoemen. De enige overeenkomst is dat we heel veel verschillende mensen onder een collectieve noemer willen scharen, wat eigenlijk best gek is. Met die woorden zelf is niks mis, maar ze raken door de tijd heen toch beladen en dan gaan mensen weer op zoek naar een nieuw woord. Vaak woorden die vriendelijk klinken, zoals ‘medelander’, ‘nieuwkomer’ of ‘bicultureel’. In de taalkunde noemen we dat de eufemisme-tredmolen: een nieuw woord raakt ook weer beladen en zo gaat dat door. Op die nieuwe woorden wordt dan vaak lacherig of afwijzend gereageerd.”
Zal de transitie ooit echt worden voltooid, denk je?
“Tegen de tijd dat we gewend zijn aan al die nieuwe woorden, storen we ons waarschijnlijk weer aan andere nieuwe termen. Er zijn immers altijd actuele thema’s die leven en zo veel nieuwe woorden opleveren. Denk aan de vele nieuwe corona-woorden, maar ook aan thema’s als klimaat en de politiek in het algemeen. Dat blijft altijd. Ik heb nu al een lijstje met woorden die ik zo aan een nieuwe druk zou kunnen toevoegen.”