“Papa, wie bedenkt de woorden?” vroeg de zevenjarige Ezra. Zijn vader stond met een mond vol tanden en legde de vraag daarom voor aan NEMO Kennislink. Wij gingen te rade bij enkele deskundigen.
Waarom noemen we een stoel een ‘stoel’? En een fiets een ‘fiets’? Niets aan de vorm van deze woorden verraadt de betekenis. Hoe zijn ze dan ooit zo wijdverbreid in gebruik geraakt dat ze nu deel uitmaken van de Nederlandse woordenschat? Wie is ooit met zo’n woord begonnen?
Etymologen zoals Nicoline van der Sijs bestuderen de herkomst van woorden. “De meeste talen die in Europa gesproken worden, stammen af van het Proto-Indo-Europees”, vertelt zij. Deze oertaal werd waarschijnlijk zo’n zesduizend jaar geleden gesproken in het gebied rondom het huidige Armenië. Uit het Proto-Indo-Europees scheidden zich na verloop van tijd verschillende taalfamilies af, zoals de Germaanse talen (waaronder het Nederlands, Engels en Duits), de Romaanse talen (zoals het Frans, Spaans en Italiaans) en de Slavische talen (bijvoorbeeld het Pools en Russisch).
Woorden uit dezelfde taalfamilie lijken vaak op elkaar. Kijk maar naar het Nederlandse ‘huis’, het Engelse ‘house’ en het Duitse ‘Haus’. Door de verschillen en gelijkenissen tussen talen te analyseren, hebben taalkundigen het Indo-Europees vrij goed kunnen reconstrueren. In de Proto-Indo-Europese oertaal betekende ‘dṓm’ ‘huis’. “Verder terug in de tijd dan dat kunnen we niet, al zijn er wel mensen die dat proberen”, vertelt Van der Sijs. Hiermee verschuiven we eigenlijk alleen de vraag: wie heeft de woorden in die oertaal dan ooit bedacht?
Sociaal proces
Volgens taalfilosoof Bart Geurts is daar eigenlijk geen antwoord op te geven. “Mensen verzinnen van tijd tot tijd nieuwe woorden, of gebruiken bestaande woorden in een nieuwe betekenis”, legt hij uit. “Het merendeel van die ‘uitvindingen’ is geen lang leven beschoren, maar nu en dan slaat een nieuw woord aan en verbreidt het zich in de spreektaal tot het uiteindelijk ook ergens op schrift verschijnt. Tegen die tijd is zelden nog bekend wie het woord heeft bedacht.”
Dit alles is een door en door sociaal proces, benadrukt taalkundige Mark Dingemanse. “Je bedenkt een woord nooit helemaal in je eentje, want je kiest een vorm waarvan jij denkt dat de ander ‘m gaat snappen. Bovendien blijft de gekozen vorm alleen hangen als deze ook daadwerkelijk zijn doel bereikte, en als anderen ook denken dat het een goede vorm is voor die betekenis.” Een zelfbedacht woord dat niet door anderen wordt begrepen en hergebruikt, beklijft niet.
Klanken nabootsen
De vorm van het woord speelt dus een belangrijke rol. En die lijkt minder willekeurig dan de Zwitserse taalkundige Ferdinand de Saussure aan het begin van de twintigste eeuw stelde. Hij zag woorden als een sociale conventie: we hebben gewoon ooit met elkaar afgesproken dat een concept een bepaald label kreeg. De laatste decennia wordt echter steeds duidelijker dat er toch een relatie bestaat tussen de vorm van een woord en de betekenis.
Het duidelijkst zie je dat misschien aan zogenaamde onomatopeeën: woorden die een klank nabootsen. Uit de klank van woorden als ‘knisperen’, ‘slurpen’ en ‘zoemen’ kun je de betekenis al een beetje afleiden. Maar zulke iconiciteit, waarbij er een relatie is tussen de vorm en de betekenis van een woord, komt ook veel subtieler voor in talen, zo zien taalkundigen.
Een bekend voorbeeld is het Kiki/Bouba-effect, dat in 2001 werd ontdekt. Hieronder zie je twee figuurtjes, het ene heet Kiki en het andere Bouba (uitgesproken als ‘Boebaa’). Wie is wie?
Verreweg de meeste mensen wijzen het hoekige figuurtje aan als Kiki en het ronde als Bouba. Vorig jaar toonden onderzoekers nog aan hoe sterk dit effect is: het treedt (in meer of mindere mate) op bij alle 25 talen die ze onderzochten, uit negen verschillende taalfamilies en met tien verschillende schriftsystemen. De klanken ‘k’ en ‘i’ voelen voor veel mensen scherper aan dan de ronde ‘b’ en ‘oe’.
Schilderen met klanken
Taalkundigen zien meer van dat soort verbanden. Zo beginnen opvallend veel woorden die iets te maken hebben met licht met gl-: ‘glimmen’, ‘gloeien’, ‘glinster’. Sn- aan het begin van een woord heeft dan weer vaak te maken met een neus: ‘snurken’, ‘snuiven’, ‘snot’. En zw- zie je relatief vaak bij woorden die duiden op een beweging: ‘zwaaien’, ‘zweven’, ‘zwiepen’.
Schilderen met klanken, zo noemt Dingemanse het. “Dat kun je in nieuwe woorden doen als je verwacht dat de ander het zal kunnen interpreteren.” Vorige maand publiceerde hij met collega’s nog een nieuw ontdekte vorm van een geschilderde klank: woorden die iets ruws aanduiden, hebben relatief vaak een rollende ‘r’: ‘ruw’, ‘ruig’, ‘grof’. Dat effect zagen de onderzoekers niet alleen bij 332 talen uit 84 verschillende taalfamilies, ze vonden het ook terug tot aan het Proto-Indo-Europees. “Iedereen kan de gelijkenis ervaren tussen het voelen van een ruwe textuur en de trillingen van een ‘r’”, zo verklaart Dingemanse het verschijnsel. “Dat maakt de ‘r’ een aantrekkelijke klank om te gebruiken in woorden voor ruwheid.”
Als zo’n nieuw woord dan een paar keer succesvol is gebruikt, is de kans groter dat het uiteindelijk deel gaat uitmaken van de woordenschat van een taal. “En als je dan over nieuwe dingen moet praten, kun je ook weer stukjes van die woordenschat gebruiken, bijvoorbeeld als je het hebt over het ‘oog’ van de webcam”, aldus Dingemanse. “Zo is taal altijd in beweging en staan we nooit met onze mond vol tanden.”