Wat moet je doen als je mannelijke collega’s beter betaald worden voor hetzelfde werk? Of als collega’s je lui noemen als je vrij neemt om voor je gehandicapte zoontje te zorgen? Ik bespreek 3 uitspraken van het Hof van Justitie van de EU die het belang van anti-discriminatiewetgeving aantonen.
Wat kun je doen als een bedrijf toegeeft dat zij geen werknemers van vreemde origine in dienst wil werven omdat hun klanten dat niet willen? Of als je baas zich totaal niet flexibel opstelt als jij voor je gehandicapte familielid moet zorgen? Om iets aan dit soort onrecht te doen maakt de Europese Unie (EU) anti-discriminatierichtlijnen waarop mensen in de EU beroep kunnen doen als ze vinden dat ze gediscrimineerd worden. De EU verbiedt discriminatie op basis van zes gronden: geslacht, beperking, leeftijd, seksuele oriëntatie, religie of geloof, en ras en etniciteit. Daarnaast is discriminatie verboden in verschillende domeinen zoals de arbeidsmarkt, onderwijs, en bij de toegang tot diensten en goederen.
Ik bespreek drie voorbeelden van uitspraken van het Hof van Justitie van de EU die het belang van anti-discriminatiewetgeving aantonen: Defrenne, Coleman en Feryn.
Defrenne
Gabrielle Defrenne was een Belgische stewardess voor Sabena, de vroegere Belgische nationale luchtvaartmaatschappij. In 1970 stelde Defrenne een vordering in tegen haar werkgever omdat ze vond dat ze gediscrimineerd werd in vergelijking met haar mannelijke collega’s, die voor hetzelfde werk meer betaald kregen.
Artikel 157 van het Verdrag over de Werking van de EU (VWEU) bepaalt dat iedere lidstaat ervoor moet zorgen dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast. Op basis van die bepaling bracht Defrenne haar discriminatierechtszaak voor Belgische rechtbanken en tenslotte tot het Hof van Justitie van de EU. Het Hof van Justitie van de EU beslistte toen dat Defrenne rechtstreeks beroep kon doen op Artikel 157 VWEU in Belgische rechtbanken om haar recht op gelijke beloning van gelijk werk te laten gelden.
De Defrennerechtszaak was heel belangrijk voor EU-anti-discriminatierecht. Het bevestigde eerst dat het principe van gelijk loon voor gelijk werk belangrijk was in EU-recht. Daarnaast was de uitspraak ook belangrijk omdat het bevestigde dat mensen in de EU rechtstreeks beroep konden doen op sommige EU-bepalingen in rechtbanken in hun lidstaten. Sommige EU-bepalingen hebben dus directe werking in nationale rechtbanken.
Coleman
Sharon Coleman werkte sinds 2001 als juridisch secretaresse bij Attridge, een advocatenkantoor in Londen. In 2002 heeft ze een zoon met een beperking. Door zijn beperking heeft haar zoon bijzondere verzorging nodig. Coleman neemt de zorg van haar zoon op zich. Enkele jaren later neemt Coleman ontslag van Attridge. Ze spant een rechtszaak tegen haar voormalige werkgever aan. Ze is van mening dat ze gediscrimineerd werd wegens de beperking van haar zoon. Coleman werd namelijk lui genoemd toen ze vrij wou nemen om voor haar zoon te zorgen. Haar werkgever gaf haar ook geen flexibele arbeidsregeling om voor haar kind te zorgen.
De rechtszaak bereikt het Hof van Justitie van de EU. Het Hof moet beantwoorden of Coleman, wie zelf geen beperking heeft, beroep kan doen op het verbod van discriminatie op basis van een handicap zoals het staat in de Richtlijn Gelijke Behandeling of het Werk. Het Hof van Justitie beslistte dat de Richtlijn Gelijke Behandeling op het Werk ook discriminatie op basis van een nauwe associatie met een persoon met een beperking ook toepasselijk is. Met andere woorden: ook Coleman, die zelf niet beperkt was, kon beroep doen op het verbod van discriminatie op basis van een handicap. Dit komt omdat de discriminatie en intimidatie die Coleman meemaakte kwam doordat ze een direct verband heeft met iemand met een beperking. In dit geval ging het over haar gehandicapte zoon.
Coleman was een belangrijke rechtszaak omdat het bevestigde dat de Richtlijn niet enkel geldt voor personen die zelf een beperking hebben. De Richtlijn verbiedt dus ook discriminatie door associatie.
Feryn
Feryn was een Belgisch bedrijf dat garagepoorten installeerde. Een van de zaakvoerders van het bedrijf gaf in 2005 in de media aan dat hij geen werknemers van vreemde origine (met name Marokkanen) zou aanstellen omdat zijn klanten dit niet willen.
Het Hof van Justitie moest oordelen of het verbod op etnische discriminatie gold wanneer er geen aantoonbaar slachtoffer is. Feryn deed inderdaad die discriminerende uitspraak. Maar er niemand die kon bewijzen dat Feryn had gehandeld naar zijn discriminerende verklaringen. Had het bedrijf daadwerkelijk mensen van vreemde origine niet geworven tijdens een sollicitatieproces?
Het Hof van Justitie van de EU besliste dat een werkgever die publiekelijk zijn intentie te kennen gaf om geen werknemers van vreemde origine aan te werven zich schuldig maakte aan directe etnische discriminatie. Dergelijke uitspraken beletten de toegang van etnische minderheden tot de arbeidsmarkt. Dit was een belangrijke rechtszaak omdat de vrijheid van ondernemen ook een belangrijke waarde is in EU-recht. Ondernemers kunnen immers beargumenteren dat hun vrijheid van ondernemen hen toelaat om de wensen van klanten, ook al zijn deze discriminerend, te respecteren. Het Hof van Justitie beslistte in Feryn dat het verbod op discriminatie op basis van etniciteit belangrijker was.
Conclusie
Zoals de drie bovenstaande rechtszaken aantonen, heeft EU-anti-discriminatierecht tot een aantal goede uitspraken geleid. Onderzoekers kijken natuurlijk niet enkel naar wat goed gaat in hun onderzoeksveld. Er zijn dus ook bepaalde problemen met EU anti-discriminatierecht, wat tot minder goede uitspraken leidt. Maar dat bespreek ik in een ander blogpost.