Musea lenen regelmatig elkaars schilderijen voor nieuwe tentoonstelllingen. Maar wat moet je als een schilderij te broos is om het te vervoeren? Wij lieten een schilderij van Rembrandt van Rijn 3D-printen voor de Biënnale van Venetië.
Dit jaar is de 59e editie van de Biënnale van Venetië, dé plek voor kunstenaars en musea om het beste van zichzelf te laten zien. Fondazione Prada (ja, die van het chique modemerk) had het idee om een tentoonstelling over het menselijk brein te maken. Ter versterking van het verhaal vroegen zij het Amsterdam Museum om De Anatomische les van Dr. Deijman van Rembrandt van Rijn uit te lenen.
Dit schilderij is op zichzelf al ontzettend fascinerend: het schilderij toont Dr. Deijman die onderzoek doet naar de hersenen van een patiënt. Het werk is echter zwaar beschadigd en slechts een fragment van het formaat dat het moet hebben gehad voordat het in 1723 in vlammen op ging tijdens een brand in het Anatomisch Theater in Amsterdam.
Omdat het kunstwerk fragiel is en al was uitgeleend (het mag weinig reizen) kon het werk niet naar Venetië komen. Als oplossing kozen we er daarom voor om het kunstwerk hoogwaardig te reproduceren met 3D-printen.
Die keuze is vrij uniek. Want het namaken van kunstwerken heeft tegenwoordig nog vaak een nare nasmaak: het is nep en getuigt niet van vakmanschap. Maar is dat wel terecht? In deze blog geef ik een kijkje in de keuken bij wat er allemaal komt kijken om de Anatomische les van Dr. Deijman na te maken.
Het probleem van de mechanische reproductie
Zoals ik in een eerdere blog vertelde, is de waarde van een kunstwerk – de authenticiteit – sterk verbonden met de tijdsgeest waarin we leven. Tegenwoordig vinden we dat vooral het materiaal van het kunstwerk daar een belangrijke rol in speelt. Materiële ouderdomstekenen zijn voor ons belangrijk bewijs voor de echtheid van het kunstwerk en de verbinding met het verleden. Deze gedachte nam in de laatste decennia toe door de komst van steeds betere technische reproductietechnieken, zoals 3D-printen.
Deze ontwikkeling schreef de socioloog Walter Benjamin heel duidelijk op in zijn essay van 1935 dat nog steeds relevant is voor de kunst. In zijn tijd maakte hij de introductie van de fotografie mee. Dankzij deze uitvinding was het niet langer nodig om veel tijd te steken in het vastleggen van de werkelijkheid. Met één druk op de knop legde je de wereld om ons heen in een keer natuurgetrouw vast en bovendien was het makkelijk snel te verspreiden.
Dit biedt veel nieuwe mogelijkheden. Zo stelt Benjamin dat het makkelijker wordt dezelfde scenes vanuit een andere hoek vast te leggen of om beelden op te blazen en te verkleinen. Maar, door de fotografie, zegt Benjamin, zorgt de oneindige hoeveelheid representaties van één kunstwerk ervoor dat het exclusieve karakter verdwijnt. Door mechanische reproducties zoals fotografie en 3D-printen ontrek je de traditie en betekenis van een kunstwerk, omdat het overal tegelijk is. Google maar eens de Anatomische les van dr. Deijman. Je krijgt gelijk het schilderij te zien, waar je ook bent.
Bovendien zorgt de mechanische reproductie er volgens hem voor dat je elk kunstwerk moeiteloos zonder vakmanschap kan namaken. Met vroegere reproductietechnieken zoals etsen en gravures kwam er ten minste nog wél echt kunstenaarschap aan te pas. Hierdoor verliest een kunstwerk dus niet alleen zijn ‘ziel’, betekenis en authenticiteit, maar gaat het vakmanschap en het kunstenaarschap ook ten onder.
Maar is dat wel waar? Klopt het dat er geen vakmanschap meer bij komt kijken? Is het bovendien zo dat kunst zijn waarde verliest als je er reproducties van maakt?
Scannen in het Amsterdam Museum
Om een schilderij te kopiëren, moet je het allereerst digitaliseren. Om dat te doen ging ik op stap met Factum, een Spaans bedrijf dat gespecialiseerd is in het scannen en namaken van kunstobjecten. Dat doe je met een laserscanner. Die laser meet tot op de micrometer nauwkeurig alle oppervlakteverschillen van het kunstwerk en gebruikt het om hier een 3D-model van te maken. Door daarnaast hele scherpe foto’s te nemen, digitaliseer je de kleuren van het schilderij. De combinatie van die twee dingen zorgt ervoor dat je een interactief model krijgt waarin je interessante ontdekkingen doet. Je kan door in en uitzoomen bijvoorbeeld heel goed zien waar de verf is vervormd door de brand van 1723. Zo kom je net nog een stukje dichterbij het schilderij en wat het allemaal heeft meegemaakt.
Op bezoek in Madrid
Na het scannen was het tijd om het kunstwerk te reproduceren. Daarvoor ging ik naar Madrid waar ik in een geweldig atelier terecht kwam. Ze gaan daar met echt vakmanschap te werk. Allereerst reproduderen ze met 3D-printen exact de textuur van het schilderij.
Hiervan maken ze een negatief, die ze als mal gebruiken. Hierin gieten ze vervolgens een vloeibaar materiaal, waardoor ze weer een flexibele kopie van de textuur kunnen maken. Die spannen ze op een canvas. Met de hand brengen ze een hoogwaardige kleurkopie aan. Dat vergt veel precisie, want ze moeten het tot op de millimeter precies op elkaar leggen. Als finishing-touch brengt een restaurator het vernis en glansverschil er met de hand op aan, zodat het nét echt lijkt. Nu is de 1-op-1 reproductie klaar voor de tentoonstelling!
Naar Venetië voor de tentoonstelling
Een maand later was het dan zover: de 3D-print wordt tentoongesteld tijdens de Biënnale. Spannend, want hoe staat de 3D-print tussen échte kunstwerken? En wat denken mensen daar nou eigenlijk van, dat er een kopie wordt neergezet in plaats van het echte kunstwerk? Die kopie heeft toch helemaal geen ziel?
Ter plekke kreeg ik de kans om met de makers van de tentoonstelling te praten. Zij vertelden me dat zij het uiteraard jammer vinden dat het echte werk er niet is, maar dat ze heel blij zijn met de print. “Het gaat om het verhaal van de tentoonstelling, niet om het tentoonstellen van kunstwerken die origineel zijn. In die zin is de kopie dus cruciaal,” zeggen ze. “En overal wordt duidelijk gemaakt dat het om een kopie gaat, zodat niemand voor de gek wordt gehouden.” Bovendien staat bij elke kopie netjes vermeld waarom er voor een kopie gekozen is. “Zo willen we ook bezoekers laten beseffen hoe fragiel kunstwerken zijn en dat we dit juist doen om het unieke materiaal van het origineel te waarborgen.”
Had Benjamin gelijk?
Benjamin had gelijk in het feit dat je kunstwerken met een druk op de knop kan vastleggen en dat ze(in principe) overal en altijd tot onze beschikking staan door mechanische reproductiemethodes. Zo ook bij de Anatomische les, want het wordt een object van de massa, doordat het op meerdere plekken tegelijk te zien is.
Maar: de discussie is veel genuanceerder. De reproductie van de Anatomische Les werd mogelijk met behulp van digitale technieken maar om tot het uiteindelijke resultaat te komen was er nog veel zorg en moeite nodig. Gebrek aan vakmanschap? Ik denk het niet. Is dan het kunstwerk zijn ziel verloren? Ook dat lijkt niet het geval: de bezoekers ervaarden het kunstwerk nu in een totaal andere setting en als deel van een nieuw verhaal.
Sterker nog, al pratend met het publiek ontdek ik dat de boodschap van de tentoonstellingsmakers overkwam: “Zonder de 3D-print van de Anatomische les was de tentoonstelling minder sterk geweest. Het is uniek om het werk in deze context te zien. Bovendien is het goed dat dit soort technologie het mogelijk maakt zonder verlies van de visuele kenmerken van het kunstwerk. Nu wil ik het échte werk nog liever zien,” zegt een bezoeker. De 3D-print heeft misschien niet de authentieke waarde van het origineel, maar versterkt het verlangen om het échte kunstwerk een keer in Amsterdam te komen bekijken. In tegenstelling tot wat Benjamin zei, zorgt een 3D-print niet voor ‘de dood van kunst’. Het kan het begin zijn voor een herboren waardering van het origineel.