Niet alleen nu tijdens de coronacrisis ontwricht een besmettelijke ziekte het leven. Dat gebeurde ook in het zeventiende-eeuwse Nederland. Bijna de hele eeuw hield de pest, een dodelijke en zwaar besmettelijke ziekte, hier huis. Hoe reageerden mensen destijds?
Een gestrande potvis! Dit kon alleen maar ellende betekenen. De zeventiende-eeuwers zagen de potvis op het strand van Beverwijk in 1601 als een slecht voorteken. Net zoals de zonsverduistering in hetzelfde jaar, die ook te zien is op de gravure van Jan Saenredam. De dood schiet zijn pijlen af op de stedenmaagd Amsterdam. En ja hoor, in datzelfde jaar breekt de pest uit in verschillende Hollandse steden, waaronder Amsterdam.
Haastige ziekte
De zeventiende eeuw is vooral bekend geworden als onze Gouden Eeuw. Met culturele rijkdom vanwege beroemde schilders en wetenschappers, zoals Rembrandt en Boerhaave, en materiële rijkdom en macht door overzeese handel. Dat de pest een zoveel voorkomende ziekte was die per uitbraak gemakkelijk tien procent van de stadsbewoners het leven kostte, is minder bekend. Met name in de grote steden was het vaak raak, in Amsterdam bijvoorbeeld 23 keer, totdat de pest aan het einde van de zeventiende eeuw uit ons land verdween.
De ziekte kwam sinds de veertiende eeuw voor in Europa en arriveerde met schepen uit het oosten in de drukke handelssteden van Zuid-Europa. Met de groeiende bedrijvigheid in Nederlandse steden in de zestiende en zeventiende eeuw steeg het aantal uitbraken en besmette steden en dorpen hier aanzienlijk. Hoe hebben de mensen deze dreiging ervaren? Dagboeken en brieven geven een inkijkje in de belevingswereld van toen.
De dood was toen al een stuk meer aanwezig in het dagelijks leven dan nu het geval is. De kindersterfte was hoog, er was nog geen antibiotica dus een simpele infectie kon je einde betekenen en de helft van deze eeuw voerden de Nederlanden oorlog op eigen grondgebied. Deze doodsoorzaken waren echter allemaal te voorzien en te verwachten, hoe verdrietig ook. De pest was een ander verhaal.
Uit het niets kwam de pest opduiken en binnen een dag kon het gebeurd zijn. Het werd niet voor niets de haastige ziekte genoemd. Een vrouw schreef in 1655 aan haar zus hoe de pest door Amsterdam raasde: ‘De ziekte verspreidt zich overal aan de Oudezijds, daar zijn hele families uitgestorven. In de Bloemstraat, waar onze broer Abraham woont, waren eergister 27 mensen gestorven en vandaag in de Anjeliersstraat 22. In de Barndesteeg zijn gister drie inwoners uit één huis begraven.’
Beter voorkomen dan genezen
Er was geen kruid gewassen tegen de pest, maar er waren wel middelen om te voorkomen dat je ziek werd. In theorie dan. Bij slechte voortekenen, zoals het stranden van een potvis, riepen predikanten de bevolking op om te stoppen met hun zondige levenswandel, met naar de hoeren gaan, zuipen en dobbelen. Anders zou God de hele stad wel eens kunnen straffen. De pest als ultieme straf, die weinigen zou ontzien, kwam echter niet alleen uit de koker van de geestelijken.
Artsen waren het hier mee eens, maar zij dachten daarnaast dat de pest zich kon verspreiden via bedorven lucht, miasma. Deze theorie bestond al in de oudheid. Het is ook niet verwonderlijk dat men dit dacht. Uit de bomvolle kerken, waar de lijken op elkaar gestapeld lagen om begraven te worden, en uit de sloppenwijken, stegen stinkende dampen op. Om deze smerige én gevaarlijke lucht te bestrijden, lieten stadsbesturen brandende teertonnen plaatsen.
Naast een betere levenswandel en het bestrijden van bedorven lucht, was er nog een manier om te voorkomen dat je ziek werd: je moest je vooral niet van je stuk laten brengen. Eenmaal lamgeslagen door de situatie was je juist extra bevattelijk voor de pest. De arts Willem Swinnas uit Brielle was er bijvoorbeeld van overtuigd dat zijn patiënte in 1664 overleed door haar angst voor de pest. Ze had namelijk bier gedronken dat uit het huis bleek te komen van een pestlijder. Toen ze daar achterkwam, schrok ze zo dat ze acuut koorts kreeg. Totaal in paniek lukte het niet om haar de voorgeschreven medicijnen toe te dienen en enkele dagen later stierf ze. En zij was bij lange na niet de enige die in paniek raakte. Zo sprongen meerdere pestlijders in paniek in de Amsterdamse grachten tijdens de epidemie van 1624.
Aantal slachtoffers
De meeste slachtoffers vielen in de grote steden van die tijd, zoals Amsterdam, Leiden en Rotterdam. En dan te bedenken dat de doden niet over het hele jaar waren uitgespreid, maar binnen een korte tijd waren gestorven. Als we kijken naar Leiden in 1655, waar 125 doden per maand een normaal sterftecijfer was, stierven tussen augustus en oktober 8365 inwoners aan de pest. Dat is 1 op de 8 Leidenaren, aangezien het inwoneraantal rond de 64.000 mensen lag. Als je dat vergelijkt met het aantal inwoners nu, zou dat ruim 15.000 Leidse slachtoffers binnen drie maanden tijd betekenen.
Grote steden hadden niet alleen het hoogste percentage slachtoffers, maar ook de meeste pestuitbraken. De ziekte kwam soms zelfs jaarlijks terug. De enorme angst die de eerste tekenen van een pestuitbraak moet hebben veroorzaakt is moeilijk voor te stellen. Het is niet voor niets dat briefschrijvers uit die tijd vaak de niet te bevatten aantallen pestslachtoffers vermelden. In september 1664 schreef een Engelsman vanuit Amsterdam naar zijn broer in Londen dat er die week meer dan duizend slachtoffers waren te betreuren en hoe bang hij was dat dit aantal de week erna alleen maar groter zou zijn. De man overdreef niet.
Amsterdam en Leiden hebben de meeste pestuitbraken voor de kiezen gekregen, maar ook buiten Holland vielen veel slachtoffers. Ysbrand van Diemerbroeck, de stadsdokter van Nijmegen, schreef bijvoorbeeld over de verschrikkelijke taferelen in zijn stad tijdens de pestepidemie van 1636. Ook hier vielen regelmatig meerdere slachtoffers in een enkel huis. De lijkbaren stonden tegen de huizen opgestapeld, van alle kanten werden de doden naar hun begrafenis gedragen en de soldaten zouden dood neervallen op straat.
In de stad vielen de meeste slachtoffers, hoewel niet iedere inwoner evenveel kans had om ziek te worden. De rijken konden zich verschansen in hun grachtenpanden en stadspaleizen en nadat buitenhuizen in de tweede helft van de eeuw in de mode kwamen, ontvluchtten ze de stad. De armen daarentegen konden nergens naartoe. Ze woonden hutjemutje in nauwe steegjes, met hele gezinnen in kleine kamertjes. Hier heersten de beste condities voor de via speeksel zeer besmettelijke longpest, waaraan je binnen een dag kon bezwijken, en voor de ratten, die via hun vlooien de builenpest verspreidden. In de arme, overbevolkte buurten vielen dan ook de meeste slachtoffers.
In ieder gezin een dode
Naast angst was er ook veel verdriet, omdat iedereen wel geliefden, familieleden of vrienden verloor aan de pest. De beroemde predikant Arminius schreef in 1602 dan ook dat hij het lot van al die mensen niet zonder ontroering kon aanzien. Hoorn in West-Friesland, in de zeventiende eeuw een belangrijke handelsstad, had elf keer een uitbraak te verduren tussen 1600 en 1665. In 1652 was de hele stad in rouw gedompeld, ‘alzo er bijna geen familie was die een vader of moeder, zus of broer, oom of neef had verloren. Het was bij ons net zo als in de tijd van de Farao: er was geen huis waar geen dode te betreuren was.’ Dit is een verwijzing naar het Oude Testament, waarin God de Egyptische farao bestookt met tien plagen omdat hij de Israëlieten niet vrij wil laten. De zeventiende-eeuwer zag dan ook de hand van God in de pestuitbraken in zijn eigen tijd.
Al deze doden moesten begraven worden en mensen wilden zo goed en zo kwaad als het ging een normale begrafenis. Tradities rond het afscheid bieden houvast en zijn belangrijk om iemands dood te aanvaarden en te verwerken, zeker in tijden van een epidemie met gevoelens van angst en machteloosheid. Wanneer die mogelijkheid wegvalt, is de kans op emotionele uitbarstingen groot. In Nijmegen bijvoorbeeld vlogen vrouwen elkaar in de haren om schaars geworden doodsbaren te bemachtigen, die de doodskisten moesten dragen. Stadsbesturen waren dan ook bang voor rellen tijdens begrafenissen, en de lijkstoeten moesten de kortst mogelijke route naar de laatste rustplaats nemen.
Bossen stro als waarschuwing
De pest verspreidde zich snel en leek heel besmettelijk, maar de zeventiende-eeuwers begrepen niet precies hoe. Ze hadden wel door dat je beter uit de buurt kon blijven van pestlijders en hun huizen en werkplaatsen. Werkplaatsen mochten enkele weken niet betreden worden en aan huizen werd een bos stro gehangen als waarschuwing. Het effect van deze bossen stro was zo groot, dat Leidse strohandelaren in tijden zonder pest geen bossen aan hun winkels mochten hangen: de Leidenaren schrokken zich er rot van.
Het is ook deze afzondering die er uiteindelijk voor zou zorgen dat de sterftecijfers afnamen. Zieken werden in ziekenhuizen of speciale pesthuizen aan de rand van de stad ondergebracht, om besmetting met de rest van de inwoners te voorkomen. Schepen uit gebieden waar de pest heerste, mochten niet langer aanmeren in de Hollandse havens. Andersom weigerden buitenlandse steden vanaf de jaren vijftig Hollandse schepen in tijden van pestuitbraken. De Italiaanse stad Piacenza zette in 1663 zelfs de doodstraf op handel in Amsterdamse goederen en iedereen die ook maar in de buurt van Amsterdam was geweest, werd de toegang tot de stad geweigerd.
Niet onterecht, aangezien Amsterdam dat jaar getroffen werd door een grote pestuitbraak. Ook binnenlandse handelaren meden de stad: nadat het gerucht van 800 dodelijke Amsterdamse slachtoffers per dag Groningen had bereikt, durfde niemand daar meer richting de Damstad af te reizen. Als reactie publiceerde de grachtenstad een pamflet waarin ze dit gerucht stellig ontkenden.
In de Nederlanden was de pestbestrijding lang een lokale aangelegenheid geweest. Maar door de boycotten van landen met een sterker centraal gezag, zoals Frankrijk, gingen de Staten van Holland zich ermee bemoeien. Ze stuurden de Franse koning Lodewijk XIV een brief waarin – niet naar waarheid – stond dat het in Holland allemaal wel meeviel met de pest en dat er alleen in Amsterdam wat meer doden waren gevallen dan normaal. Uit angst voor een economische crisis schreven ze ook gezondheidsverklaringen uit voor schippers en handelaren, waarin stond dat er geen pest heerste in de plaats van herkomst.
Aan het einde van de zeventiende eeuw zouden pestbestrijding en het boycotten van mensen en schepen uit risicogebieden zelfs een ‘landelijke’ zaak worden, voor de Staten Generaal. En met succes, zo lijkt het. De pest kwam nog wel regelmatig terug in andere delen van de wereld maar niet meer in de Nederlanden. Maar of het beleid daar de enige reden voor was, daar zijn de wetenschappers het nog steeds niet over eens.