De eerste beginselen van muziek werden door de prehistorische mens uit de natuur gehaald, en door de jaren zijn deze steeds meer in onze genen verweven, zegt musicoloog Michael Spitzer. Hoe we dat gedaan hebben laat hij in zijn interessante boek ‘De Muzikale Mens’ zien door middel van een reis door de tijd.
Muziek is een belangrijk onderdeel van mijn leven. De radio staat thuis altijd aan en ik bezoek veel concerten en festivals. Hoewel ik geen instrument speel, durf ik mezelf toch best muzikaal te noemen. Luidkeels en (enigszins) zuiver meezingen met mijn favoriete bands gaat in ieder geval prima.
Het boek ‘De muzikale mens’ van musicoloog Michael Spitzer leek me dan ook op het lijf geschreven. Spitzer, hoogleraar muziek aan de Universiteit van Liverpool, belooft de lezer mee te nemen op een zinderende reis, dwars door de geschiedenis van de muziek van prehistorie tot nu, onderbouwd met wetenschappelijke ontdekkingen die hebben geleid tot onze huidige muziekcultuur. Een indrukwekkende belofte, waar de musicoloog uiteindelijk deels in slaagt.
Emotie
Het is fascinerend om te lezen dat muziek op veel niveaus is verweven met ons doen en laten, en hoezeer emoties en muziek verbonden zijn. Maar ook de pure geschiedenis is interessant en geeft nieuwe inzichten. Bijvoorbeeld dat de inspiratie voor onze muziek veelal uit de natuur komt en dat de prehistorische mens de eerste ritmes maakte door vuurstenen tegen elkaar te slaan. En hoe de receptoren waarmee vissen beweging detecteren lijken op de manier waarop onze gehoorcentra geluiden verwerken.
Helaas heeft Spitzer hier en daar de neiging om te verzanden in details. Zo had hij de uitleg van alle oud-Indiase muziektermen best achterwege mogen laten, en is het vijftig pagina’s tellende eerste hoofdstuk over de onderliggende visie van het boek wel erg uitgebreid. Het boek komt hierna pas echt op gang, als de musicoloog begint te vertellen over de muzikaliteit die wij gedurende ons leven ontwikkelen. Hier beschrijft hij bijzondere wetenschappelijke vondsten, zoals de biologische verschillen in hersenen van mensen die zelf actief muziek spelen en mensen die dit niet doen. En hoe we als jongeren muziek luisteren die ons humeur versterkt – we zetten boze muziek op als we chagrijnig zijn – terwijl we als oudere juist het tegenovergestelde doen, en blije muziek gaan luisteren als we verdrietig zijn.
Muziektheorie
Tijdens het lezen merk je dat Spitzer uitgaat van een zekere muziektheoretische kennis van de lezer. Voor iemand die geen instrument speelt en eigenlijk nooit iets doet met muzieknotatie is niet altijd duidelijk waar hij het over heeft. Dit komt misschien ook door zijn overduidelijke sterke voorkeur voor klassieke muziek. Termen als tertsen, kwinten en portamento legt hij soms wel en soms niet uit, en de voorbeelden die hij noemt zijn vrijwel altijd uit het klassieke domein, waardoor je als relatieve leek de redenatie niet altijd kunt volgen.
Toch zitten er genoeg interessante en verrassende onderdelen in De Muzikale Mens die de lastigere delen doen vergeten. Spitzer weet goed te illustreren hoe muziek door de geschiedenis een heel belangrijke rol speelt. Dat begon volgens de musicoloog waarschijnlijk met vroegere jagers-verzamelaars volken die een schijnbare ongeorganiseerde stroom van woorden en klanken naar elkaar toe zongen om te communiceren over langere afstanden. Maar toen de mens zich ging settelen, konden ze grotere instrumenten ontwikkelen en kreeg muziek steeds meer een vaste vorm en sociale functie.
Dit ontwikkelde zich verder en is door de geschiedenis te volgen door resten die gevonden zijn van muziekinstrumenten en de eerste voorzichtige vormen van muzieknotatie. Grappig is om te zien hoe er in vroegere tijden van vrede en vooruitgang veel tekeningen te vinden zijn van musicerende mensen en er ook meer resten van instrumenten gevonden worden, terwijl tijden van oorlog minder muzikale sporen nalaten. En hoewel de precieze ontwikkeling natuurlijk lastig na te gaan is, volgt Spitzer de gedachte dat muziek via onder andere Egyptische, Griekse en Joodse volken en religies ontwikkeld is tot een vorm die we nu ook redelijk zouden herkennen.
Componisten imiteren
Naast het verleden werpt hij ook een interessante blik op de toekomst. Die zit misschien wel vol algoritmes die persoonlijke liedjes maken aan de hand van onze muzieksmaak en kunstmatige intelligentie die de grote componisten uit het verleden en heden weten te imiteren. Worden musici dan overbodig? Gelukkig weet Spitzer zichzelf en ons gerust te stellen: de muziek die de machines maken is (nog) in staat om dezelfde emoties op te roepen als muziek gecomponeerd door mensen.
Spitzer maakt zich wel zorgen dat steeds minder mensen zelf muziek maken, maar er slechts ‘passief’ naar luisteren, en is ook bang dat kunstmatige intelligentie die trend misschien nog wel verder laat doorzetten. Maar volgens mij hoeft hij eigenlijk niet te vrezen, want echt passief is die luisterervaring bijna nooit. Meezingen, je hoofd meebewegen op het ritme – zelfs als je in een stoel naar een concert luistert, doet de muziek wat met je.
Hoe muziek er in de toekomst ook uit gaat zien, ik denk dat dit boek in ieder geval duidelijk maakt dat muziek een vitaal onderdeel is van onze geschiedenis en dat we dit onderdeel echt niet zomaar kwijt zullen raken. Ik ga daar in ieder geval mijn steentje aan bijdragen. Bij het volgende concert zal ik zo hard mogelijk meezingen en dansen, en de muziek proberen te beleven zoals onze voorouders dat deden.