Naar de content
Faces of Science
Faces of Science

Wat historische epidemieën ons nu (niet) kunnen leren

Publiek domein via wikimedia commons

Doden virusuitbraken de compassie voor je medemens of schieten burgers elkaar juist te hulp? Sommige historici zijn optimistisch, anderen juist niet. Wie heeft gelijk en wat leren epidemieën uit het verleden ons, vraagt historicus Adriaan Duiveman zich af.

17 maart 2020

Rutger Bregman is optimistisch: ‘Rampen en crises halen het beste in ons naar boven’. In een stuk voor De Correspondent en in De Wereld Draait Door stelt hij dat mensen verrassend sociaal zijn in rampen. Een paar dagen geleden schreef de conservatieve commentator David Brooks een heel ander betoog in The New York Times.

Ja, na rampen zoals aardbevingen en overstromingen zie je inderdaad dat mensen elkaar vooral helpen. Maar, zo stelt Brooks, epidemieën vormen daarop een uitzondering. Terwijl we nu bang zijn en elkaar het liefste willen opzoeken om te helpen en te troosten, moeten we anderhalve meter afstand houden. Het risico is nu onze medemens. En daarom, zo schrijft Brooks, ‘doden pandemieën ook de compassie’. Wie heeft gelijk, Bregman of Brooks?

Laten we eerst kijken waarop beide schrijvers zich baseren. Bregman heeft ook kort over rampen geschreven in zijn boek De meeste mensen deugen, en verwijst daar naar het boek A Paradise Built in Hell van Rebecca Solnit. Deze bekende Amerikaanse schrijfster en journaliste baseert zich vervolgens weer op allerlei sociologisch onderzoek. Hieruit blijkt inderdaad dat mensen in rampsituaties, zoals bombardementen of overstromingen, heel solidair zijn. Een voorbeeld is de overstroming na de orkaan Katrina in het Amerikaanse New Orleans. De media verhaalden over plunderingen, geweld en chaos, maar sociologen kwamen erachter dat de meeste mensen juist elkaar door de ellende heen hielpen.

Sociologen kwamen erachter dat de meeste mensen juist elkaar door de ellende heen hielpen tijdens orkaan Katrina

Pixabay CC0

Brooks baseert zich op een aantal historische bronnen, meestal geschreven door mensen die getuige waren van de rampspoed. Zo verwijst hij onder andere naar Giovanni Boccaccio’s bekende literaire werk Decamerone, een tekst over een pestepidemie in veertiende-eeuws Bologna. Boccaccio had de pest zelf meegemaakt in Florence, dus hij wist waarover hij schreef. Zijn beschrijving van een door pest gegrepen stad was niet prettig. Ouders lieten hun kinderen achter, iedereen probeerde zelf te overleven, niemand bekommerde zich om elkaar.

Kloppen de getuigenissen?

Klopt dat beeld dat onder andere door Boccaccio geschetst werd? Eén van de belangrijkste studies naar pestepidemieën in laatmiddeleeuws en vroegmodern Nederland bevestigt het. In De gave gods concluderen historici Leo Noordegraaf en Gerrit Valk dat de pest leidde tot ontwrichting, angst, geweld en razernij. Uit wanhoop timmerden stedelijke overheden besmette gezinnen dicht in hun huizen. In de middeleeuwen leidde de pest wel tot eenduidig handelen, maar niet op een goede manier: groepen mensen vervolgden en doodden de Joodse inwoners van de stad, omdat zij werden aangewezen als zondebokken.

Er zijn veel schrikbeelden over hoe mensen in de middeleeuwen met de pest omgingen

Publiek domein via wikimedia commons

Het zijn schrikbeelden. Toch kan er ook een genuanceerder, positiever beeld tegenover geplaatst worden. Historica Shona Kelly Wray toont aan dat er wel wat af te dingen valt op de literaire verschrikkingen van Boccaccio. Zijn beschrijving van de pest zou gevormd zijn door literaire conventies, oftewel gebruiken. Decamerone laat vooral zien hoe men over de pest schreef, en verbeeldt niet de pestervaring van mensen zelf in die tijd.

In een knappe analyse van een heel ander type bronnen – notariële archieven uit Bologna – komt Wray tot een veel optimistischer beeld. Ze laat zien dat, in tegenstelling tot wat Boccaccio beweerde, mensen niet massaal vluchtten. Verder kan ze aantonen dat buren en familie een sterke verplichting voelden om voor de zieken te zorgen. Mensen probeerden het normale leven en ‘het sociale weefsel’ van de stad zoveel mogelijk in tact te houden. Een vergelijkbare studie naar de situatie in veertiende-eeuws Marseille komt tot dezelfde conclusies. De complete chaos die Noordegraaf en Valk beschrijven, vinden Wray en andere historici niet in hun notariële bronnen.

Wie heeft er dan gelijk?

Wie hebben er dan gelijk? Moeten we luisteren naar Brooks, Noordegraaf en Valk, of naar Bregman en Wray? Als historicus leer je dat elke situatie uniek is: elk moment is een bijzondere samenkomst van factoren, actoren en structuren. Het ene moment kon een epidemie ertoe leiden dat mensen Joden op de brandstapel zetten, of dat een gehele stad sociaal uit elkaar viel. Het andere moment kon een epidemie er juist toe leiden dat buren en familieleden elkaar hielpen, en elkaar door de ellende heen leidden. En soms gebeurde het allebei.

Misschien moeten we ons een nog belangrijkere vraag stellen: is het wel zo nuttig om onze huidige situatie met een middeleeuwse pestepidemie te vergelijken? Zelfs ik, als historicus binnen een onderzoeksproject naar rampen en crises, denk dat de vergelijking maar voor een klein deel op gaat. Een aantal dingen zijn – gelukkig – fundamenteel anders dan in voorgaande eeuwen.

Wij zijn tegenwoordig veel beter op de hoogte van de werking van virussen dan vorige generaties. Wij weten hoe belangrijk het is om je handen te wassen met zeep.

Arlington County via Flickr CC BY-SA 2.0

Ten eerste is onze gezondheidszorg veel beter en onze medische kennis veel accurater. Ondanks alle antwoorden die we nog missen en waar wetenschappers nu naarstig naar zoeken, zijn wij veel beter op de hoogte van de werking van virussen dan vorige generaties.

Ten tweede zijn onze communicatiekanalen veel sneller. De minister-president sprak ons direct toe, via radio, tv en YouTube, en op digitale kaartjes kunnen we live de verspreiding volgen.

Tot slot, door deze factoren blijft het sterftecijfer in Nederland hoogstwaarschijnlijk ver van de grote epidemieën uit het verleden. De World Health Organisation verwacht dat circa 2 procent van de besmette COVID-19-patiënten zal sterven. De geschatte sterftepercentages van de Zwarte Dood in veertiende-eeuws Europa lopen erg uit een, maar waarschijnlijk stierf meer dan een derde van de Europeanen. Dat is dus een gigantisch verschil.

Er zullen nu nog steeds veel teveel mensen moeten rouwen om hun familieleden en vrienden, dus ik wil hiermee de situatie zeker niet bagatelliseren. Het laat alleen zien dat er grote verschillen zijn tussen onze huidige situatie en epidemieën in voorgaande eeuwen.

Wat je wel kan leren van eerdere epidemieën

Wat we wel van de vorige epidemieën kunnen leren, is dat we ons verschillend kunnen gedragen. Bregman presenteert het in zijn Correspondent-artikel als een soort natuurwet: er is een ramp, dus mensen gaan automatisch lief voor elkaar zijn. Dat is helaas niet zo, en hier is hij in zijn boek De meeste mensen deugen ook een stuk genuanceerder over. Mensen zijn geneigd naar compassie en vriendelijkheid, maar ze kunnen uiteindelijk zowel goed als kwaad doen.

Je kan paracetamol en wc-rollen gaan hamsteren, of zelfs mondkapjes uit ziekenhuizen stelen, maar ook goede buren en vrienden zijn en boodschappen halen voor kwetsbare anderen Pixabay CC0

Jij kunt dus kiezen. Je kan paracetamol en wc-rollen gaan hamsteren, of zelfs mondkapjes uit ziekenhuizen stelen. Dit gebeurt nu. Je kan ook goede buren en vrienden zijn, zoals de buren in Bologna die Wray beschrijft. Door bijvoorbeeld netjes de regels van de overheid te volgen, op de kinderen van zorgpersoneel te passen, of door een tas met boodschappen aan de deurklink van je bejaarde buurvrouw te hangen. Dit gebeurt nu ook. Ik krijg het idee dat dit laatste veel meer gebeurt dan het eerste, en dat stemt mij erg hoopvol.

Maar waar kies jij voor?

ReactiesReageer